SHJVS


Ga naar de inhoudsopgave

Oorlog in Alphen aan den Rijn

Onderwijs


begin van het einde (foto van Duitse soldaten in de dierentuin Artis te Amsterdam)


Toen de oorlog uitbrak, werd ook Alphen aan den Rijn geconfronteerd met de chaos, dood en ellende van die eerste paar dagen. Op dinsdag 14 mei voerde de Luftwaffe een aanval uit op een konvooi militaire voertuigen. Deze wagens reden op de weg naar Zwammerdam, tussen de drommen vluchtelingen. Er vielen zestien burgerslachtoffers. Op dezelfde dag bereikten 9.500 evacués, afkomstig uit de Betuwe, Alphen aan den Rijn. Zo goed en zo kwaad als het ging, werden zij opgevangen in de Christelijke HBS aan het Burgemeester Visserpark en vervolgens ondergebracht bij Alphense gezinnen. De volgende dag, toen de capitulatie een feit was, konden zij weer terug naar huis.

Aan het begin van de oorlog woonden er in Alphen ongeveer 90 Joden. Een derde van hen was al eerder uit Duitsland weggevlucht. In die eerste paar maanden van de oorlog kwamen er nog meer Joden naar Alphen, omdat de Duitsers alle DuitsJoodse vluchtelingen uit de kuststreek wegstuurden. Het argument was dat deze vluchtelingen wel eens lichtsignalen zouden kunnen zenden naar vijandelijke schepen. Door al deze vluchtelingen verdubbelde het aantal Joden in Alphen aan den Rijn.
Er waren ook veel Duitse troepen in Alphen gelegerd. Na de Duitse inval in de Sovjetwerden veel gewonde soldaten van het oostfront hierheen gebracht om te herstellen. Zij namen hun intrek in vrijwel alle scholen, waardoor de Alphense jeugd heel onregelmatig les kreeg, verspreid over de stad.

voor alle Joden

In februari 1941 moesten alle Alphense Joden zich op het gemeentehuis melden. De oproep kwam van burgemeester Colijn, die zoals alle burgemeesters in Nederland hiertoe opdracht had gekregen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De secretarisvan het ministerie, die de naar Engeland gevluchte minister verving, had na urenlange discussies het bevel van de Duitse bezetter toch uitgevoerd. Overal in het dorp werden aanplakbiljetten opgehangen en in de lokale kranten verscheen dezelfde mededeling. Daaraan hebben 95 mensen gehoor gegeven. Zo kwam de bezetter in het bezit van 41 adressen waar Joden en zogenaamde halfwoonden. Op de lijst stonden 75 Joden en 20 halfJoden. Onderverdeeld in 34 Duitse vluchtelingen, 59 Nederlandse Joden en twee Poolse Joden. De registratie van de Joden was gekoppeld aan de invoering van het nieuwe persoonsbewijs. Alle Joodse Nederlanders kregen een J in hun persoonsbewijs gestempeld. In september van datzelfde jaar ontving de Christelijke HBS een verzoek van de gemeente om de namen van de Joodse leerlingen door te geven. Net als alle vorige maatregelen werd ook deze actie door Nederlandse ambtenaren uitgevoerd. Rector Scherpbier besloot om niet op deze brief te reageren. Dit stille protest kon echter niet voorkomen dat de Joodse kinderen uit Alphen naar een speciaal opgerichte school voor Joodse kinderen in Leiden moesten. Scherpbier ging later in het verzet.
en onteigening

In april en mei 1942 vorderden de Duitsers fietsen van Alphense burgers. Zij namen eerst de fietsen van het Joodse deel van de bevolking mee. De nietkregen een vergoeding van 50 gulden; de Joden kregen niets. Zo ging het ook met de woningen. In april en mei 1942 eiste de Wehrmacht een aantal Joodse woningen in Alphen op. Kort na het vertrek van de bewoners trokken Duitse officieren in de geconfisqueerde panden.

Al op 10 oktober 1941 had de Wehrmacht aan alle Nederlandse gemeentebesturen gemeld dat men voortaan geen schadeloosstelling meer mocht betalen voor in beslag genomen Joods roerend of onroerend goed. Ook het Joodse bedrijfsleven werd getroffen. Al op 22 oktober 1940 werd de 'Verordnung über die Anmeldung von Unternehmen'gepubliceerd, waarin stond dat 'alle industriële en commerciële firma's in Joods bezit of met Joodse firmanten'aangemeld moesten worden.

net sluit zich

Wat betekenden al deze ingrepen voor de Joodse families in Alphen aan den Rijn? Een betrekkelijk groot aantal Alphenaren was lid van de NSB. Ook bij de politie zaten enkele mannen die aan de Duitse kant stonden en blindelings hun bevelen opvolgden. Toch duiden de archieven op een onschuldig begin.

Op 22 april 1941 leverden Niek en Louis van Dien hun radiotoestel bij de politie in. Het enige wat ze ervoor terugkregen was een ontvangstVerder zijn er verschillende documenten die betrekking hebben op het bedrijf van Niek van Dien en zijn vader. In het eerste document meldt Niek aan een onbekende persoon of instantie dat hij de Feldgendarmerie op bezoek heeft gehad, die een aantal spullen uit de winkel heeft meegenomen. Wat er precies is gebeurd weten we niet, maar het kan zijn dat de Duitser een door hem gevorderde woning heeft willen inrichten en daartoe spullen heeft 'opgehaald'in de winkel aan de Aarkade. Zonder te betalen, uiteraard.

Niek van Dien heeft het briefje geschreven vanuit Hooftstraat 21. Dat is het adres waar hij ging wonen toen zijn winkel en woning onteigend waren. Dat was al in april 1942 gebeurd, maar pas op 7 september 1942 heeft hij de woning boven de winkel moeten ontruimen. Het blijft een vraag waarom hij de moeite genomen heeft dit briefje te schrijven, terwijl hij al sinds maart niet meer de eigenaar van het pand was.



De andere documenten gaan vooral over onteigening van de zaak en de overdracht aan de nieuwe eigenaar. De heer H. Laros, die in de Van Mandersloostraat een gelijksoortig bedrijf als Van Dien voerde, had een oogje laten vallen op het bedrijf van zijn concurrenten. Op 31 juli 1942 meldt Laros in een uitgebreide brief aan de Wirtschaftsprüfstelle aan de Korte Vijverberg in Den Haag dat hij op 17 maart het bedrijf heeft overgenomen.

In een financieel overzicht laat hij weten dat pand en inventaris zo'n 75.000 gulden waard zijn. In dezelfde brief voorspelt hij dat het moeilijk zou worden om de zaak over te nemen, omdat de zaak van Van Dien zo een goede naam heeft.
'Die beiden Juden sind bekannt als sogenannten guten Juden. Sie habenden Namen sich ehrlich zu betragen den Kunden gegenüber. Sie sind wohltätigund zeigen das durch offiziel Beitragen an Wohltätigkeitsanstalten zu geben und unoffiziell durch das Schenken an Personen und Familien. In 1941 gab die Firma für etwa fl. 100,-- an Winterhilfe und gaben weiter an die Kollekte.'

Tegen Duitse voorschriften in houdt Laros vader en zoon Van Dien in dienst. De Duitse instantie in Den Haag komt erachter en laat Laros op 18 augustus weten dat ze geen begrip hebben voor zijn besluit. Op 15 september dringen ze er bij Laros op aan actie te ondernemen en de twee mannen te ontslaan. Twee dagen later antwoordt Laros dat hij de beide mannen op 4 september de toegang tot het bedrijf ontzegd heeft en dat Niek van Dien de woning boven de winkel op 7 september leeg heeft opgeleverd.
De laatste opmerking in de brief gaat over een overmaking naar de bank Lippmann & Rosenthal. Laros wilde weten hoeveel hij moest overmaken op de rekening die Louis van Dien daar had. Het is aannemelijk dat het gaat om het bedrag dat hij aan Van Dien moest betalen voor de overname van de winkel. De Joden die gedwongen waren hun geld en kostbaarheden naar die bank over te maken, hadden slechts beperkt toegang tot hun eigen rekening. Laros sluit elke brief af met Heil Hitler. Veel heil heeft het hem niet gebracht: een jaar later moest hij de zaak sluiten wegens gebrek aan klandizie.

Flip van Dien moest in juli 1942 al zijn huis in de Zaalbergstraat 19 verlaten. Het was in beslag genomen door een hoge Duitse officier. Die woonde zelf aan het Hazeveld, maar gebruikte het pand in de Zaalbergstraat als kantoor. Flip, zijn vrouw Roos en hun dochter Roosje gingen bij zijn ouders in de Stationsstraat wonen. Toen dit pand ook werd opgeëist, nam Flip zijn gezin mee naar de Oranjestraat.

David van Dien en zijn gezin vonden onderdak bij voorzanger en leraar Samuel Aardewerk aan de Rijnkade; Louis van Dien en zijn vrouw verhuisden van de Stationsstraat naar de Van Mandersloostraat. Het gezin van hun zoon Niek moest zoals gezegd zijn huis boven de winkel verlaten en ging schuin daartegenover in de Hooftstraat wonen. In het huis van Louis en Sara kwamen Duitse soldaten tot zij in december 1943 naar het oostfront gingen; in het huis van David en Roosje werden Duitse officieren gehuisvest. In 1943 werd het huis van David van Dien het kringhuis van de NSB.
of onderduiken?

Op 4 juli 1942 kregen de eerste Joodse gezinnen in Amsterdam een oproep om in Duitsland te komen werken. Te weinig mensen meldden zich vrijwillig in reactie op de oproep. Daarop vonden op dinsdag 14 juli de eerste razzia's in Amsterdam plaats om toch voldoende Joden te hebben voor de eerste transporten. Op woensdag 15 juli vertrok het eerste transport naar Auschwitz. Ondanks het feit dat de Alphense Joden toen al zo geïsoleerd waren, bereikten de geruchten uit Amsterdam nu ook Alphen aan den Rijn. Ook de dreiging van Mauthausen drong tot hier door. David van Dienzal uit hoofde van zijn functie bij de Joodse Raad vast wel het een en ander hebben gehoord. Al was hij beter op de hoogte dan anderen, toch probeerde hij het niet al te somber in te zien. Mensen hebben hem er zelfs grappen over horen maken. Zo zei hij dat de Joden met de C&A trein naar Duitsland gingen, waarbij de twee kapitalen verwezen naar de twee voorzitters van de Joodse Raad David Cohen en Abraham Asscher.

Natuurlijk maakte men zich wel zorgen, en sommigen namen voorzorgsmaatregelen. Zo hadden Niek van Dien van de manufacturenzaak en David van Dien een deel van hun huisraad al ondergebracht in schuren en op zolders van andere AlpheBram Engelsman uit de Prins Hendrikstraat had een paar schilderijen aan de overburen in bewaring gegeven. Dit wijst erop dat ze er wel degelijk rekening mee hielden dat ze ooit zouden terugkeren om hun eigendommen op te halen.

Mr. Meijer, die op het Hazeveld woonde, was advocaat, procureur en leraar op de Christelijke HBS. Hij was de leider van het verzet in de Rijnstreek. Al een jaar voordat de deportaties begonnen, ging hij op zoek naar betrouwbare adressen voor degenen die zouden moeten onderduiken. De Joden die hij kende, raadde hij aan om zich met hun gezin te verbergen, maar de meeste van hen sloegen zijn waarschuwingen in de wind. Zij wilden zijn sombere voorspellingen niet geloven. Ook van Niek van Dien weten we dat hij enige aanbiedingen heeft gekregen om onder te duiken. Hij kon zo met zijn vrouw en twee kinderen op een boerderij in Rijnsaterwoude terecht, maar weigerde. Net als veel andere Alphense Joden dacht Niek dat het allemaal zo een vaart niet zou lopen. Bovendien stonden er zware straffen op onderduiken. Hoewel veel Joden dus een afwachtende houding aannamen, waren er in Alphen aan den Rijn wel degelijk onderduikers, Joodse en niet Joodse.

Dokter Pilon en dominee Hartkamp hadden bijvoorbeeld onderdak weten te vinden voor tien Amsterdamse Joden. In de Willemstraat zat bij de familie Van Gils ook een grote Joodse familie ondergedoken. 'Onwaarschijnlijk veel mensen waren het voor zo een huisje', merkte iemand op die hen na de oorlog één voor één naar buiten zag komen. Een buurmeisje van toen herinnert zich dat mevrouw Van Gils elke morgen tussen negen en tien uur op straat haar haren kamde. Pas na de oorlog begreep ze dat zij dat deed om de straat te verkennen. In de Willemstraat kwamen nogal eens Duitse soldaten hun Alphense vriendinnetjes bezoeken en dat kon een gevaar opleveren voor de onderduikers.

Walter Weissbach was een uitgever uit Berlijn. Hij kwam als Joodse vluchteling met zijn vrouw Irma Jünk en dochter Ingeborg naar Nederland. In Alphen aan den Rijn heeft het gezin op verschillende adressen gewoond, waaronder ook enige tijd op een woonboot in de Prins Hendrikstraat. Maar kort na het weghalen van de Alphense Joden op 30 september 1942 bleken ze alle drie niet meer op hun officiële adres te wonen. De burgemeester van Alphen vaardigde zelfs een opsporingsbevel uit om hen te vinden. Irma Weissbach Jünk en haar man werden op 28 november 1942 op hun onderduikadres in Ter Aar gearresteerd. Op 11 december 1942 werden Walter en Irma alsnog in Westerbork ingeschreven. Hun dochter moet op een ander adres ondergedoken hebben gezeten, want zij werd niet opgepakt en overleefde de oorlog. Dat gold trouwens ook voor haar ouders, die op 4 september 1944 op transport gingen naar Theresiënstadt in het noorden van Tsjechië. De dag ervoor was de allerlaatste trein naar Auschvertrokken met aan boord Anne Frank en de overige bewoners van het Achterhuis. Walter Weissbach moet goede connecties in Westerbork hebben gehad, want meestal gingen opgepakte onderduikers als strafgeval met het eerstvolgende transport naar het oosten.

augustus 1942: de eerste oproep


Op dinsdag 11 augustus 1942 -nog geen maand nadat in Amsterdam de razzia's waren begonnen -werden de eerste Alphense Joden opgeroepen om zich de volgende dag op het station van Alphen te melden.
Irene Wolfstein, een tandartsassisvan 21 jaar oud, moest zich ook melden. Zij keerde wonder boven wonder na een paar dagen weer terug bij haar ouders. Op 16 augustus werd zij vanuit Westerbork terug naar huis gestuurd. David Cassier en zijn vrouw Mietje uit de Visserstraat (nu Vorselenburgstraat) liepen naar het station met hun twee zoontjes Israël en Isaäc. Het gezin ging al op dinsdagmorgen 17 augustus vanuit Westerbork op transport naar Auschwitz. Twee dagen later kwamen zij daar aan. Het transport telde 506 personen, van wie 364 mannen en 142 vrouwen uit het transport werden gehaald om in het kamp te werken. David Cassier was één van hen. Hij stierf ruim een week later op vrijdag 28 augustus. De overige 147 gedeporteerden, onder wie ook Mietje en de twee jongens, gingen direct na aankomst naar de gaskamer.

In Alphen gaven Rika de Leeuw en haar broer Hartog van de Gouwgehoor aan de oproep. De heer Werneke, Rika's werkgever, wilde voor haar een onderduikplaats regelen, maar ze wees zijn aanbod vriendelijk af uit angst dat haar ouders in haar plaats zouden moeten gaan. Rika en Hartog werden op maandag 24 augustus vanuit Westerbork naar Auschwitz doorgestuurd. Het transport telde 519 Joodse mannen, vrouwen en kinderen. Bij de selectie werden 231 mannen en 39 vrouwen aangewezen om in het kamp te gaan werken. De anderen werden even later in de gaskamer vermoord. Rika en Hartog werden in de barakken van het kamp ondergebracht. Hartog stierf daar een paar weken later, op woensdag 16 september. De officiële sterfdatum van Rika is 30 september 1942. Ze heeft met haar volgzaamheid haar ouders niet kunnen behoeden voor de ondergang. Deze 30 september is niet de werkelijke datum waarop Rika de Leeuw vermoord werd. Om na de oorlog de gebeurtenissen in het kamp zo goed mogelijk te reconstrueren, werd regelmatig in de periode dat het kamp bestond een datum als ijkpunt genomen, waarop het niet langer aannemelijk was dat genoemde persoon nog in leven was.

Niek van Dien en zijn gezin, Flip van Dien, zijn vrouw en zijn dochtertje en Bertha en Samuel Aardewerk hadden aanvankelijk ook een oproep gekregen om zich de volgende dag te melden. Zij kregen om onbekende redenen uitstel. Het kan zijn dat Flips vader (David van Dien, die na onteigening van zijn eigen huis bij het echtpaar Aardewerk was ingetrokken) voor dit uitstel heeft gezorgd.
september 1942: de tweede oproep

Rond elf uur in de ochtend van woensdag 30 september werd er bij veel Joodse gezinnen aangeklopt door Alphense politieagenten of de Duitse Feldgendarmerie. Bij velen stonden de tassen en koffers al klaar in de gang. Waarschijnlijk hadden zij de dag ervoor de oproep gekregen om zich op de 30e op het IJsbaanterrein te melden.

Louis van Dien had voor zichzelf en voor zijn zoon Niek een manchester pak laten maken dat tegen een stootje kon. Niek en Roosje van Dien hadden zich bijzonder goed voorbereid op de reis. Bij hen stonden de koffers al een paar weken klaar, zodat zij op het laatste moment alleen nog maar de huisdieren hoefden onder te brengen bij buren of vrienden. Niek had aan zijn buurman, juwelier Tuyn, gevraagd om twee metalen naamplaatjes te maken met de naam, de geboortedatum en de woonplaats van zijn kinderen. Die plaatjes hing hij om hun hals, zodatde twee kleintjes in de mogelijke drukte niet kwijt zouden raken. Het echtpaar had voor de kinderen ook speciale, warme en ruime kleertjes laten maken. Niek had bovendien aan Tuyn gevraagd om in Amsterdam twee platte stukjes goud voor hem te kopen. Die naaide Niek in de voering van zijn jas. Daar zou hij in het buitenland meer aan hebben dan aan geld. Hij vroeg aan schilderbedrijf Snoek of hij een handkar mocht lenen om de bagage naar het IJsbaanterrein te brengen.
In tegenstelling tot wat in eerdere publicaties staat, moest ook de familie van David van Dien zich op 30 september bij het IJsbaanterrein melden. Na de onteigening van hun woning was het gezin ingetrokken bij voorzanger Samuel Aardewerk en zijn vrouw, die eveneens een oproep ontvingen.


Het was een prachtige dag, dus het was druk op straat. Die dag was er op het politiebureau geen werkoverleg, omdat men het te druk had met het ophalen van de Joden. Zwijgend en gelaten liepen de Joodse gezinnen in de richting van het IJsbaanterrein. In het rapport van de Wehrmachtskommandant staat te lezen hoe de Duitsers zich stoorden aan het gedrag van de omstanders die toekeken hoe hun Joodse medeburgers werden afgevoerd:
'De sympathie van de bevolking voor de Joden treedt steeds weer aan de dag door demonstraties die zich bij het wegvoeren van de Joodse families voordoen. In Alphen, vooral ook in Gouda worden de Joden bij het wegvoeren bijna als regel tot het station begeleid en wordt van hen op zeer hartelijke wijze, door omhelzingen en onder tranen afscheid genomen.'

Siegfried Weinberg kreeg op het IJsbaanterrein een hartaanval en werd naar het ziekenhuis in Leiden gebracht. De overige 39 opgebrachte Joden liepen van het IJsbaanterrein (waar nu het kantoor van La Gro Advocaten staat) naar het station, waar een speciale trein voor hen klaarstond. Onder begeleiding van Alphense politieagenten reisden ze naar Amsterdam waar ze de nacht doorbrachten in de cellen van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung.

Hartog is een neef van Hartog en Rika de Leeuw. Op woensdag 30 september 1942 schreef hij een brief aan zijn familie waarin hij vertelde over de razzia die op dezelfde dag in Alphen aan den Rijn had plaatsgevonden. Aan wie de brief precies gericht was is niet bekend.
“Het vorig schrijven van de oudelui hebt jullie zeker wel ontvangen. Thansheb ik jullie een minder prettige brief te schrijven. Alle joodse mensen zijn vandaag plotseling uit A. vertrokken. Vanmorgen om 9 uur kwam er bericht dat ze dadelijk weg moesten en gelijk stond het huis onder Mijn vrouw is nog naar hentoe gegaan om afscheid te nemen en werd ook toegelaten. Ze zijn zo om 12 uur uit huis vertrokken naar het IJsclubgebouw en vandaar vanmiddag met de trein vertrokken, waarheen is nog onbekend, indien er mogelijkheid is zullen ze direct schrijven en wij zullen doorzenden. Als kleine troost kan ik je nog melden dat ze wel zenuwachtig doch verder vol goede moed waren, zoals je weet zijn ze vol vertrouwen op God. Van H. hebben wij 24 augustus bericht gehad dat hij op doorreis ging, verder niets meer vernomen.”(H. is Hartog de Leeuw die op 24 augustus vanuit Westerbork samen met zijn zus Rika op transport ging naar Auschwitz -k.v.)

De volgende dag werden ze overgebracht naar Westerbork. David van Dien was daar al een dag eerder aangekomen. Het kan zijn dat hij uit hoofde van zijn functie als plaatselijk hoofdvertegenwoordiger van de Joodse Raad erop wilde toezien dat de overbrenging van de Joodse gemeenschap van Alphen aan den Rijn naar Westerbork in goede banen liep. In het kamp heerste chaos, omdat er zoveel Joden uit de provincie binnenkwamen, dat het kamp overbevolkt raakte. Men moest alles op alles zetten om iedereen onderdak, voedsel en medische verzorging te geven. Om het kamp te ontlasten reden er wekelijks drie tot vier transporten naar Auschwitz. De Alphense Joden brachten slechts één nacht door in de barakken van Westerbork. Op 2 oktober de dag waarop de meeste van de Alphense Joden werden weggevoerd haalden de Duitsers de Joodse mannen en jongens op die in Nederland tewerk waren gesteld in speciaal daarvoor opgerichte kampen. Hun vrouwen en kinderen werden in diezelfde actie van huis gehaald en naar Westerbork overgebracht. Bovendien vond er in de nacht van 2 op 3 oktober een grote razzia plaats in Groningen en werden de laatste Joden van die stad naar Westerbork gebracht. Overdag op 2 oktober waren er razzia's in heel Drenthe. In een paar dagen tijd werden 14.000 mensen binnengebracht, bijna twee keer zoveel als het kamp aankon.

Westerbork werd de buitenkant van het kamp bewaakt door leden van de Nederlandse marechaussee. Een van hen vertelt in een geluidsfragment hoe hij zijn werk ervaren had. Toen het transport op donderdag 1 oktober in Westerbork binnenkwam en iedereen een slaapplaats had gekregen, trof hij daar ook de familie Van Dien aan:
“Die mensen kwamen allemaal binnen en moesten naar een bepaalde barak. Dat zagen wij wel. Wij hadden daar geen taak bij, die was ons niet opgedragen, maar je liep er wel bij en je praatte wel met die mensen en dan hoorde je wel dat ze daar alles moesten inleveren, goud en zilver, wat ze bij zich hadden. Alle bezittingen moesten ze daar afgeven aan Lippmann & Rosenthal. Wij liepen dus langs die mensen. Er stond een hele rij te wachten en dan denk je: Jonge, jonge wat een toestand. Die mensen moeten alles wat ze aan kostbaarheden bij zich hebben, afgeven. Je liep daar dan doorheen en praatte met ze: Wil je nog wat wegdoen, op een of andere wijze? Laat dat dan maar blijken. We lopen hier tussendoor en we kijken wel wat we voor jullie kunnen doen. De mensen durfden niet altijd; er was een zekere vrees om bepaalde dingen te doen. Ik fietste dus altijd die trein na en dan zag je hier en daar wat vallen, maar eerst moest je wel doorfietsen, want die Duitsers zaten ook in die trein. Ze mochten niet zien dat je van de fiets stapte om wat op te rapen. Wij gingen dus eerst gewoon doorfietsen en als de trein dan weg was, in Hooghalen, dat hij uit het zicht was, dan ging je terug en raapte je die dingen op. Die ging je dan gewoon posten.adressen stonden erop. Heel veel in Amsterdam.”

Op vrijdag 2 oktober ging bijna iedereen uit Alphen op transport, jong en oud, ziek en gezond. Het transport telde 1.014 mensen. De meeste transporten deden twee tot drie dagen over de reis naar Auschwitz. Vaak werden de treinen onderweg opgehouden, omdat er gewacht moest worden op militaire transporten die voorrang hadden. Kort voor aankomst werd de trein nog tot stilstand gebracht. In Kosel, dat ongeveer 80 kilometer voor Auschwitz ligt, werden ongeveer 300 jonge mannen uit de trein gehaald. Tussen 28 augustus en 12 december 1942 werden ongeveer 3.500 mannen uit de Nederlandse transporten gehaald om slavenarbeid voor de Duitsers te verrichten. De mannen werden naar het werkkamp Schöppinitz in de buurt van Kattowitz gebracht. Dat overkwam ook Flip van Dien, die daar op 31 oktober 1943 overleed, Niek van Dien, die een dag later bezweek en Mannie van Rhijn, die al op 30 juni 1943 als gevolg van alle ontberingen om het leven kwam.
Onmiddellijk na aankomst van het transport in Auschwitz vond een selectie plaats en werden 29 mannen en 33 vrouwen het kamp ingestuurd om te werken. De overige 652 mannen, vrouwen en kinderen werden meteen na aankomst in de gaskamers vermoord.


Homepage | Actueel | SHJVS in het kort | Historie | Behouden herinnering | In Memoriam | Onderwijs | Contact | Links | Archief | Oorlogs erfgoed | Sitemap


Terug naar de inhoudsopgave | Terug naar het hoofdmenu