Hoofdmenu:
Onderwijs > Ooggetuigen
”Door met mij te praten had Maup eigenlijk al een overtreding begaan”
Mijn eerste herinneringen gaan terug tot 1938, toen ik met mijn ouders nog boven de kapperszaak van mijnheer Jansen in de Van Mandersloostraat woonde, waar mijn vader zijn hele leven gewerkt heeft. In januari van dat jaar was ik twee geworden en omdat ik als kind frisse lucht nodig had, maakte mijn vader dat voorjaar op het platte dak van het achterhuis, bovenop een magazijn, een speelplaats met een kleine zandbak. Op mooie ochtenden werd ik via een houten buitentrap min of meer op dat omheinde dak gedropt. Vaak tot mijn chagrijn, want er was op dat dak niet veel te beleven. De winkelstraat had zo zijn drukte, maar erachter was het erg rustig. Ik speelde daar ook op de zaterdagen, wanneer de leden van de Joodse gemeenschap voor de sabbat samenkwamen in de synagoge. Die synagoge lag in de steeg die in de volksmond ook wel de Jodenpriksteeg werd genoemd. Het gebedshuis lag dus op hoorafstand van mijn speelplaats en ik herinner me dat ik op die zaterdagen veel mensen al pratend door de steeg hoorde komen en de synagoge hoorde binnengaan. En omdat het zo stil was kon ik de mensen horen bidden en zingen. In diezelfde zomer van 1938 zijn wij naar de Bloemhofstraat verhuisd en kreeg ik meer bewegingsvrijheid. In die nieuwe straat woonden we schuin tegenover de familie Hijmans, mevrouw Hijmans, haar dochter Fien en haar zoon Maurits. Als kind had ik natuurlijk geen flauw idee dat de familie Hijmans Joods was. Maurits was een paar jaar ouder dan ik en speelde vaak buiten met zijn leeftijdgenoten, de jongens van Van Egmond en Baane. Iedereen noemde hem Maup of Maupie en mocht hem graag. Hij was een open en eerlijke jongen.
Toen de deportatie van de Joden uit Nederland al in volle gang was en dat ook in Alphen dreigde te gebeuren, merkte ik vaak dat mijn ouders zich hardop zorgen maakten om Maupie, die op een bepaald moment zelfs geen school meer mocht bezoeken. Zijn er toen nog pogingen ondernomen om hem te laten onderduiken? Zijn zus Fien is wel op tijd ondergedoken en heeft de oorlog overleefd.
Pas in de zomer van 1942 ontmoette ik Maupie persoonlijk. Op een dag zat hij, zoals hij toen zo vaak deed, op een van de stenen paaltjes, die de ingang van het pad naar hun voordeur markeerden. Zelf stond ik voor het huis van zijn overburen en wachtte tot mijn vriendje Joop buiten kwam spelen. Maup liep op me af en ik vroeg hem waarom hij niet naar zijn vrienden in de Van Boetzelaerstraat ging. Hij vertelde me toen dat hij dat wel zou willen, maar dat hij dat niet meer mocht. Al eerder had ik al verschillende mensen met een gele ster op hun jas zien lopen en had ik gehoord, dat alle Joden verplicht waren zo een ster te dragen. Ook had ik al nieuwe bordjes op bepaalde winkels zien hangen. Ik had me laten vertellen dat die winkels voor Joden verboden waren.
Toen, hoewel ik nog een kind was, realiseerde ik me voor het eerst, hoe ingrijpend de Duitse verordeningen tegen de Joden waren en hoe ze het gewone leven van Joodse mensen, jong en oud, vrijwel onmogelijk maakte. Door met mij te praten had Maup eigenlijk al een overtreding begaan, maar dat besefte ik toen nog niet. Hoe dan ook, hij wilde kennelijk niet lang buiten blijven, want hij zei tegen me, dat hij me iets wilde laten zien in zijn huis. Toen ik met hem mee naar binnenging en de trap opliep, wilde hij me voor gaan naar de zolderverdieping. Zover zijn we echter niet gekomen, want zijn moeder, die in haar slaapkamer kennelijk op bed lag en ons hoorde, riep en vroeg wat hij aan het doen was. Toen Maupie zei, dat hij iemand had mee-genomen, sommeerde ze hem dat hij mij onmiddellijk naar buiten moest brengen. Ik ben er dus niet achter gekomen, wat hij me had willen laten zien en stond al snel weer buiten. De volgende keer dat ik Maup zag was op de bekende 30 september 1942 toen een Duitse soldaat hem en zijn moeder kwam halen. Het grootste deel van de bagage die ze mee mochten nemen werd op een handkar gezet en die kar werd de straat uitgeduwd, terwijl een gewapende Duitse soldaat achter hen liep, alsof het om misdadigers ging. Met andere uitgelopen buren stonden we hen vol verbijstering na te kijken zonder te beseffen dat we hen nooit meer zouden zien.
Dat we niet meer op hun terugkomst hoefden te rekenen, werd ons al gauw daarna op grove wijze duidelijk gemaakt, toen een NSB-familie hun huis betrok. Ook dat ging onder bescherming van Duitse militairen en het hele gebeuren liet niets aan duidelijkheid te wensen over. Toen mijn moeder en tante van een boodschap terugkeerden en vanaf de Aarkade onze straat binnenliepen, renden mijn broertje en ik vol indrukken op hen af om ze te vertellen wat er net gebeurd was. Een Duitse soldaat die dat zag schoot toen een kogel over ons hoofd, omdat er een verbod tot samenscholing bestond. Op straat mochten niet meer dan twee mensen met elkaar blijven praten. Deze verordening was kort daarvoor uitgevaardigd en was kennelijk bedoeld als afstraffing voor de sympathiebetuigingen die de bevolking in Alphen had getoond, toen de Joden werden weggevoerd. We stoven alle kanten op en schuilden in de huizen van onze buren. Toen de Duitsers waren vertrokken durfden we weer naar ons eigen huis te gaan. Ons werd op niet mis te verstane wijze duidelijk gemaakt wie de baas was.
Aan het eind van de oorlog, toen men nog wel kon worden opgepakt voor het verbergen van Joden, maar deportatie naar Duitsland door de maandenlange Spoorwegstaking al niet meer mogelijk was, durfden veel Nederlandse pleegouders de Joodse kinderen die ze onderdak boden zelfs weer de vrijheid te geven om op straat met andere kinderen te spelen. Zo konden wij met een jongen spelen, die er bovendien ook erg Joods uitzag. Freddie zat ondergedoken bij de familie Saton aan de Aarkade. Anderen, zoals Hans de Jong, die was ondergedoken bij de familie van der Kleij voorin de Van Boetzelaerstraat, verschenen pas op straat bij de bevrijding op 5 mei 1945. En zo waren er nog meer adressen in onze buurt, waar Joden waren ondergedoken, zoals bij de pianoleraar de Jong in de Bloemhofstraat of bij de familie Van Amsterdam aan de Aarkade. We hebben er nooit iets van gemerkt, hoewel we er vrijwel dagelijks langskwamen.
Submenu: