Arie Haverkamp (1932) - SHJVS

SHJVS
SHJVS
Ga naar de inhoud
Arie Haverkamp (1932)

"Ik vroeg aan Bram of ik zijn koffer mocht dragen"

Mijn vader had met zijn enige broer Hein een smederij aan de Gouwsluisseweg. Ze deden voornamelijk in haarden, kachels en constructiewerken. Ik was de op één na jongste in een gezin van zes. Ik had één zusje en vier broers. Mijn vader was al vroeg weduwnaar geworden met twee kinderen en was kort na het overlijden van zijn vrouw hertrouwd. Wij woonden op nummer 84, tegenover Poedel van Dam en naast meelfabriek Bonda. Op dinsdag brak de oorlog uit en op vrijdag volgde de capitulatie. Ik was toen acht jaar en zat in de tweede klas van de Bonifaciusschool bij mevrouw Slingerland. Later namen de Duitsers hun intrek in mijn school. Ik heb in de jaren daarna overal les gehad: in het huis van Arie Nachtegaal, bij Siem Kroft aan de Gouwe, in een kamertje van het Sint Jozefpension en bij Bahlmann in de Bruggestraat op zolder.
Gouwsluis was in die tijd een hechte gemeenschap. Iedereen stond voor elkaar klaar, ongeacht je geloof. Bij ons op Gouwsluis woonde ook de Joodse familie Cassier. Vader, moeder en twee zoontjes, Isie en Roeltje. Ik denk dat ze toen ongeveer acht en vier jaar oud waren. Mijn moeder of een buurvrouw stak op de sabbat voor hen het gas aan om te koken. Tegenover ons woonde Bram de Leeuw, handelaar in kalveren, met zijn vrouw Judika, dochter Rika en zoon Hartog. Hun daglonershuisje stond op het erf van Leen Verboom die daar zijn boerderij had. Rika was een verschrikkelijk mooie meid. Ze werkte bij Werneke woninginrichting. Toen de Joden een ster moesten dragen, mochten ze zondags ook niet meer buiten komen. Als het mooi weer was, zat Hartog toch op een stoeltje tegen de muur. Het raam naast hem stond open, zodat 'ie meteen naar binnen kon duiken als hij het niet helemaal vertrouwde.
Op woensdag 30 september 1942 zat ik buiten voor mijn moeder snijbonen schoon te maken. Ik weet dat nog heel goed, omdat ik in mijn wijsvinger had gesneden en mijn moeder er een lapje tegen het bloeden om had gedaan. Kijk, je kunt het litteken nog steeds zien.

Om een uur of elf werden Bram en zijn vrouw door een soldaat opgehaald. Toen ze naar buiten kwamen, rende ik de weg over. Bram en Judika liepen elk met een koffer over het fietspad. Ik bleef naast Bram lopen en vroeg hem of ik zijn koffer mocht dragen. Voordat hij antwoord kon geven, riep de soldaat dat ik weg moest wezen en duwde hij me aan de kant. Dit is het laatste wat ik van ze gezien heb. Hartog en Rika waren toen al weg.

Dorus was de zoon van oom Hein. Hij zat in het verzet. Ik weet dat hij bij de droppings was in de polder van Zwammerdam en dat hij na de bevrijding NSB'ers heeft opgehaald die dan in de Martha-Stichting werden opgesloten. Oom Hein, die in de Oranjestraat woonde, werd ook wel eens om hulp gevraagd. Dat was niet zonder gevaar. Zo had het verzet in een blikje met kaarsenvet een afdruk gemaakt van de sleutel van het distributiekantoor. Achter in de smederij maakte oom Hein er een echte sleutel van en schuurde en vijlde tot hij identiek was aan het model. Kort daarop, op een dinsdagmiddag, werd er ingebroken bij het distributiekantoor en verdwenen er 1.700 bonkaarten.
"Het is waar, het is waar, het is werkelijk waar; we worden bevrijd." Met de zekerheid van een dominee kwam Thijs Booij op vrijdagavond op de fiets het grote nieuws op Gouwsluis brengen. Thijs werd later privé secretaris van prinses Wilhelmina.
Terug naar de inhoud