Dave van Randeraat (1934) - SHJVS

SHJVS
SHJVS
Ga naar de inhoud
Dave van Randeraat (1934)

”Ik ging naar mijn moeder en vroeg of ik ook zo'n ster mocht”

Toen de oorlog uitbrak was ik zes jaar. Mijn vader werkte bij Van Dijk bouwmaterialen. Dat bedrijf stond aan de Raadhuisstraat aan de Oude Rijn, ter hoogte van waar nu Beerendrecht ligt. Aan de andere kant van de Oude Rijn lag motorenfabriek De Industrie. Wij woonden naast de fabriek waar mijn vader werkte. In juni, kort na de bezetting van Nederland, hoorden we een enkel Engels vliegtuig overkomen. Dat was vreemd, want de Engelsen hadden toen al hun vliegtuigen nodig om de Duitse luchtaanvallen in de slag om Engeland af te slaan. Toen mijn vader hoorde dat het vliegtuig een duikvlucht inzette, riep hij mijn moeder toe dat ze moest maken dat ze wegkwam. Het vliegtuig liet zijn bommen op de betonfabriek van Van Dijk vallen. Ons huis was ook flink beschadigd. Mijn moeder had het niet meer en voelde zich geen moment meer veilig. Mijn ouders waren bang dat de Engelsen zouden terugkomen om ook bommen te gooien op de motorenfabriek De Industrie.

We verhuisden naar Visserstraat 5; mijn ouders, mijn twee broers, twee zusjes en ik. In de Visserstraat, die tegenwoordig de Vorselenburgstraat heet, werd mijn derde broertje geboren. Ik was altijd op straat te vinden. Het was immers een prachtige tijd voor kleine jongens die geen verstand hadden van politiek en die zich nog niet bewust waren van de ellende die deze oorlog met zich meebracht. Er waren in die tijd heel veel Duitse soldaten in Alphen aan den Rijn gelegerd. Mijn vriendjes en ik liepen altijd met ze mee als ze door het centrum marcheerden en zongen. Ook heb ik transporten Russische krijgsgevangenen door Alphen zien trekken, maar die leidde men niet door het centrum. Ze waren sjofel gekleed; veel mannen hadden niet eens schoenen aan hun voeten. Ze wilden allemaal papier van ons hebben om daar sigaretten mee te draaien. Isaäc en Israël Cassier woonden bij mij in de straat. Ik speelde vaak met ze en toen ze in mei 1942 ineens met een ster op hun kleding buiten kwamen, was ik zelfs jaloers op ze. Ik ging naar mijn moeder en vroeg of ik ook zo'n ster mocht. Maar mijn moeder deed alles om haar kroost te beschermen en was overbezorgd. Ze zei dat ik voorzichtig moest zijn: “Pas op, er is iets met die mensen.”

Mijn vader was bevriend met Niek van Dien, die de manufacturenzaak in de Van Mandersloostraat had. 'Jood van Dien'werd hij door heel veel Alphenaren genoemd en dat was niet denigrerend bedoeld. Ik weet dat mijn vader hem in 1942 eens op straat tegenkwam en hem waarschuwde: “Niek, ik weet niet wat er aan de hand is, maar het is niet pluis. Je moet zorgen dat je wegkomt.”Ook in de Visserstraat voelde mijn moeder zich niet veilig; zo dicht bij de industrieën langs de Oude Rijn en bij het station. Onze volgende woning stond in de Grijpensteinstraat. Het moet 1943 zijn geweest toen ik eens zag hoe gruwelijk een oorlog kan zijn. Er kwam een man bij mijn ouders op bezoek die voor de Duitsers op een vrachtwagen reed in Letland en Litouwen. Daar werd gewerkt aan de bouw van loopgraven en bunkers. Deze man liet foto's zien die hij had gemaakt van de executie van Russische gevangenen. De Duitsers hadden een vrachtwagen met tien veroordeelden tot onder de galg gereden. Op de volgende foto zag ik dat de vrachtwagen was weggereden en dat de lichamen van de Russen in de strop hingen.

In 1943 moest mijn vader opnieuw in krijgsgevangenschap. Hij moest zich melden in kamp Amersfoort. Mijn moeder had gehoord dat vaders van grote gezinnen naar huis mochten terugkeren. Hoewel mijn moeder in de oorlog erg bang was, reisde ze toch naar Amersfoort. Aanvankelijk wezen de Duitsers haar verzoek af, maar ze bleef net zolang praten tot een van de Duitsers het verlossende stempel op het formulier zette.

Zo klein als ik toen was, kan ik me nog heel goed herinneren dat er overal in Alphen felgekleurde posters hingen met nationaalsocialistische propagandaleuzen. Na een doorde Engelsen verkeerd ingeschat bombardement op Nijmegen, Arnhem en Enschede kon je bijvoorbeeld op die plakkaten lezen: 'Van je vrienden moet je het hebben.'Of ten tijde van de Jodenvervolging: 'Yankee, Engelsman, Bolsjewiek, dansen naar de pijpen van de jodenkliek.' Soms passeerden vooraanstaande Duitsers Alphen aan den Rijn als ze naar Duitsland reisden of richting Utrecht gingen. De Hooftstraat en de Emmalaan waren de belangrijkste doorgaande wegen van Alphen. Als Seyssof Rauter passeerde, kwamen er eerst Duitsers op motoren, die iedereen maanden stil te blijven staan of van de fiets af te stappen en zich langs de weg op te stellen. Zo leek het net of het een spontane actie van de bevolking was om de Duitsers te begroeten. De NSB had ook een afdeling in Alphen. Steeds weer probeerden zij Alphenaren over te halen om zich bij hen aan te sluiten. 's Avonds gingen ze de huizen langs om propagandamateriaal in de brievenbussen te werpen. Maar die NSB'ers hadden hun hielen nog niet gelicht of de voordeuren gingen open en de mensen smeten de folders weer op straat. Door de oorlog waren we schoffies geworden. We waren brutaal en stonden altijd vooraan als er iets gebeurde. Aan het eind van de oorlog pikten we alles wat eetbaar was en namen het mee naar huis. Na de oorlog moesten we leren dat we andermans eigendom moesten respecteren en dat we niet meer zomaar alles konden zeggen. Veel later heb ik me eigenlijk pas gerealiseerd hoe gruwelijk die periode van 1940 tot 1945 voor heel veel mensen is geweest.

Terug naar de inhoud