Ros van Leeuwen (1928) - SHJVS

SHJVS
SHJVS
Ga naar de inhoud
Ros van Leeuwen (1928)

”Bij de deur kreeg ik een laatste kus van mevrouw Van Dien”

Mijn vader en moeder komen uit Hedel. Dat ligt aan de Maas, in Gelderland. Mijn vader was timmerman en kwam naar Alphen aan den Rijn om bij de scheepswerf van Boot te werken. Ze gingen in de Visserstraat wonen op nummer 38. Tegenwoordig is dat de Vorselenburgstraat, een dwarsstraat die de Prins Hendrikstraat met de Conradstraat verbindt. Daar werden mijn zus en ik geboren. In september 1944 kwam mijn oma uit Hedel bij ons wonen, samen met haar dochter en broer. Bij de slag om Arnhem was hun woning onherstelbaar beschadigd en moesten zij geëvacueerd worden. Mijn opa was daar toen ook nog bij, maar hij is onderweg in Utrecht gestorven.

Toen ik twee jaar oud was, stierf mijn vader. Hij was pas 30. Na zijn dood trok tante Anna, een ongetrouwde zus van mijn moeder, bij ons in. Zij ging bij de familie Van Dien werken die de manufacturenzaak had op de hoek van de Aarkade en de Van Mandersloostraat. Door tante Anna kwam ik regelmatig bij mijnheer en mevrouw Van Dien over de vloer. Ik heb zelfs een aantal nachten in het magazijn van de winkel geslapen. Mijn moeder kreeg toen vier orgelbouwers uit Schiedam in de kost, die het orgel van de Bonifaciuskerk gingen repareren. Mijn moeder was straatarm als weduwe met twee kinderen, dus elk dubbeltje telde.

Tegenover ons in de Visserstraat op nummer 31 woonde mevrouw Cassier met haar ongetrouwde dochter Rika en haar zoon Emanuel. Mevrouw Cassier was oud en klein, maar in haar ogen stonden altijd sterretjes. Haar zoon David woonde met zijn gezin op Gouwsluis. Toen zijn huis door de Duitsers gevorderd werd, kwam hij ook in de Visserstraat wonen, tegenover zijn moeder.
Op vrijdagavond, als de sabbat begon, en op zaterdagochtend deed ik mijn ronde om bij verschillende Joodse gezinnen de lampen aan te doen en de kachels aan te steken. Dat deed ik bij Niek en Roosje van Dien aan de Aarkade, bij Nieks ouders in de Stationsstraat, bij mevrouw Cassier tegenover ons en bij haar zoon David, een paar huizen verderop. Zo verdiende ik een paar centen, die mijn moeder hard nodig had om de eindjes aan elkaar te knopen. Bij de familie Van Dien aan de Aarkade moest ik dan de grote, ouderwetse kolengestookte ketel van de centrale verwarming in de kelder aanmaken. In de Sinterklaastijd mocht ik daar mijn schoen zetten.

Niek van Dien durfde niet onder te duiken. Ik weet dat hij zelfs van een boer uit Rijnsaterwoude het aanbod heeft gekregen om met zijn gezin in de boerderij te komen wonen, maar hij was doodsbang voor de gevolgen, als de Duitsers hen daar zouden vinden. Het gezin van David Cassier gaf gevolg aan de eerste oproep om zich voor tewerkstelling in Duitsland te melden. Zij waren op 12 augustus 1942 naar het station in Alphen aan den Rijn gegaan en naar Amsterdam gereisd. Via de Hollandse Schouwburg zijn zij naar Westerbork gegaan. Op 17 augustus werden zij al op de trein naar Auschwitz gezet en daar is het hele gezin bij aankomst vermoord. (David Cassier stierf op vrijdag 28 augustus in Auschwitz; zijn vrouw en kinderen werden op woensdag 19 augustus vermoord -k.v.)
Toen kwam woensdag 30 september 1942. Ik was 12 jaar. Ik kan me herinneren dat er om een uur of half tien 's morgens een lid van de Feldgendarmerie onze straat in kwam lopen en aanbelde op nummer 31. Mevrouw Cassier en Rika moesten meekomen. Rika droeg twee koffers en haar moeder een handtas toen ze met de Duitser richting IJsbaanterrein gingen. Veel tijd om daar verder aandacht aan te besteden had ik niet, want mijn moeder riep dat ik zo snel mogelijk mevrouw en mijnheer Van Dien moest waarschuwen dat de Duitsers eraan kwamen. Op mijn klompen rende ik naar de Hooftstraat, waar de familie was gaan wonen toen ze hun winkel en woning moesten afstaan. Ik belde aan en werd binnengelaten. Maar voordat ik iets kon zeggen, stonden ook hier twee leden van de Feldgendarmerie aan de deur om mevrouw en mijnheer en hun twee kleine kinderen, Sara en Isaäc, op te halen. Een van de Duitsers snauwde dat ik moest opdonderen. Bij de deur kreeg ik een laatste kus van mevrouw Van Dien. Ik volgde het gezin en de soldaten op enige afstand. Het was niet druk op straat. Bij de Paradijslaan werd iedereen tegengehouden die niet was opgepakt. Ik mocht dus ook niet verder.

Toen de oorlog voorbij was ging ik wekenlang elke dag naar de hefbrug om te kijken of de familie Van Dien terugkwam. Van vernietigingskampen hadden we toen nog niet gehoord. We zouden het ook nooit geloofd hebben.
Terug naar de inhoud