Frits Hillel van Hertzfeld - SHJVS

SHJVS
SHJVS
Ga naar de inhoud
FRITS HILLEL VAN HERTZFELD
 
 
Frits Hillel van Hertzfeld is een van de drie Joodse inwoners van Boskoop die door de Duitse bezetter vermoord zijn. Het verhaal over zijn arrestatie en zijn dood is al op verschillende plekken verteld en opgetekend. Kees Visschedijk kwam in contact met zijn familie en ontdekte dat Frits niet in Neuengamme gestorven is, maar in Bernburg in Midden-Duitsland. Ook bleek Frits nog een tweede broer te hebben, Reindert, die de oorlog overleefde. Kees sprak met een van de drie dochters van Reindert en kreeg veel nieuwe informatie over het gezin waarin Frits opgroeide, over zijn dood en over de brieven die Frits vanuit kamp Neuengamme naar huis stuurde. De foto’s een jongere Frits mocht hij meenemen voor het historische archief van Boskoop.
 
 
Maurits Hillel van Hertzfeld (12 oktober 1883 - 4 januari 1947) was koopman in zuidvruchten. Het bedrijf aan de Wijnhaven in Rotterdam was in de negentiende eeuw door zijn vader opgericht en in 1919 nam Maurits het stokje van hem over. In juli 1913 trouwde hij met Betsij Philipse (27 april 1891 - 3 juni 1947). Het echtpaar kreeg drie zonen. In 1914 werd Leo geboren, Frits volgde in 1916 en Reindert Albert in 1920. Het gezin woonde aanvankelijk op de Heemraadssingel in Rotterdam. Rond 1929 verhuisden ze naar de Mathenesserlaan 308.
 
Het gezin deed vrijwel niets aan het geloof, al sloegen ze belangrijke gebeurtenissen in het Joodse religieuze leven, zoals bar mitswa’s, niet over. De van Hertzfelden hadden een grote Joodse vriendenkring.


           Frits (links) met zijn vader, Reindert en Leo op de Kaag
 

Maurits had een goed lopend bedrijf en had het geluk dat hij niet echt zwaar getroffen werd door de wereldwijde economische crisis die met de beurscrash in oktober 1929 in New York begon.
 
Betsij en Maurits hadden het zo druk met hun talrijke bestuursfuncties dat ze de opvoeding van hun kinderen grotendeels overlieten aan de kinderjuffrouw, juffrouw Buitendijk. Betsij had bovendien haar eigen naaister en Maurits zijn eigen chauffeur. En dan waren er ook nog twee dienstmeisjes en een tuinman. En elke ochtend kwam de barbier langs om Maurits te scheren. Het huis aan de Mathenesserlaan was zo groot dat een aantal personeelsleden intern was en een eigen kamer had.
 
 
Bestuursfuncties in het verzuilde Nederland gingen in die tijd meestal nog naar protestantse of katholieke kandidaten. Het was daarom heel bijzonder dat Maurits en Betsij in zoveel besturen zaten. In 1928 was Maurits ondermeer penningmeester van de Rotterdamse propagandacommissie voor ‘Het Apeldoornse Bos’, een Joodse psychiatrische instelling. In dat zelfde jaar werd Maurits bovendien genoemd als penningmeester van het huldigingscomité voor het vijftigjarig bestaan van het Rotterdamsch Nieuwsblad. Maurits was medeoprichter en commissaris van het stadion de Kuip, maar zelf een fanatieke fan van Sparta. Zijn naam staat nu nog op een gedenksteen in het oude stadion van Feijenoord. Ook zat hij in het bestuur van het Oranjecomité en van het landelijk Olympisch comité en was hij lid van de burgerwacht. Opmerkelijk is dat hij medeoprichter was van de Joodse Raad van Rotterdam. Ook Betsij was maatschappelijk zeer actief. Voor de oorlog was zij regentes en voorzitter van het Israëlitisch Ziekenhuis in Rotterdam; ze was president van de Joodse Vrouwenraad, die deel uitmaakte van de Nederlandse Vereniging voor Huisvrouwen en bestuurslid van het Centraal Israëlitisch Weeshuis en van de kinderafdeling van ‘Het Apeldoornse Bos’. Tevens was zij lid van het Comité voor Joodse Vluchtelingen. Er was een moment in haar leven dat ze maar liefst achttien bestuursfuncties had. Ondanks dit drukke bestaan namen Maurits en Betsij hun jongens vaak mee op vakantie in het buitenland of in Nederland. Hier bezochten ze ondermeer de kaasmarkt in Alkmaar of het toen nieuwe gemeentehuis van Hilversum. Of de mannen gingen zeilen op de Kagerplas. En de familie was gek op het strandleven. Maurits en Betsij huurden dan een huis in Wassenaar en brachten de hele zomer aan zee door. De vakanties in het buitenland waren altijd zeer sportief. In de zomer werd er veel gewandeld en in de winter volop geskied. In Zwitserland of in Frankrijk. Maurits moest voor zaken vaak naar het buitenland, vooral naar Marokko. Betsij ging dan graag met haar man mee en kwam zo op heel veel plekken in de wereld.
 
 
Maurits had zijn kantoor op de begane grond van het grote woonhuis aan de Mathenesserlaan. Het was voor hun van het begin af aan duidelijk dat de politiek van Adolf Hitler in Duitsland tot een groot conflict in Europa zou leiden, maar vluchten was geen optie. Ze konden immers niets meenemen, want al hun kapitaal zat in het bedrijf. De eerste weken na de capitulatie gebeurde er op het eerste gezicht maar weinig in bezet Nederland en leek het leven weer zijn gewone loop te nemen. Misschien zou het allemaal nog wel meevallen en zo lang kon die oorlog toch ook niet meer duren?! Zo stelde men zichzelf gerust. Wat er in de dertiger jaren in Duitsland gebeurde met de Joden, kon in Nederland toch nooit gebeuren?! Daar was men van overtuigd. Maar men zag al snel in dat dit een vergissing was. Het begon al aan het begin van het tweede oorlogsjaar, toen Maurits en Betsij afscheid moesten nemen van hun niet-Joodse personeel.
 
 
1941 was het jaar waarin de ene anti-Joodse maatregel op de ander volgde. Het was niet alleen de bedoeling van de Duitsers om de Joden in Nederland te raken waar ze ze maar raken konden, maar ook om ze te isoleren van de rest van de bevolking.
 
Om hun zonen zoveel mogelijk in bescherming te nemen en voor te bereiden op een ongewisse toekomst stuurden Betsij en Maurits de jongens, toen het nog kon, weg uit Rotterdam om elders een vakopleiding te gaan volgen. Leo leerde het bakkersvak in Velp, Reindert schreef zich in voor de Koloniale Landbouwschool in Deventer en Frits ging een opleiding volgen aan de Tuinbouwschool in Boskoop.
 
 
In september 1941 stormde een Duitser het kantoor aan de Mathenesserlaan in en snauwde tegen Maurits dat hij ogenblikkelijk zijn sleutels en zijn bedrijfsboekhouding moest inleveren. De zaak kreeg van nu af aan een ‘Verwalter’, ene W. Westrup. Maurits was zijn bedrijf kwijt. Westrup was nog niet eens de ergste. De NSB’er die hij aanstelde en die de leiding kreeg over het bedrijf roofde met twee medewerkers die al jaren voor Maurits werkten het bedrijf helemaal leeg. Kort daarna werden Maurits en zijn gezin op last van de Wehrmacht uit hun huis gezet en moesten ze maar zien waar ze terecht konden. Als de Duitsers huizen vorderden, moesten de bewoners alles laten staan. Betsij en Maurits hadden het ‘geluk’ dat ze enige tijd kregen om de voor hen belangrijke spullen uit hun huis te halen, mee te nemen of elders onder te brengen.
 
 
LEO
 
Op 15 december 1938  trouwde Leo Hillel van Hertzfeld (7 mei 1914 - 30 april 1943) in Rotterdam met Martha van Daelen, geboren in Rotterdam op 11 oktober 1917. Martha overleed slechts een jaar later op 19 december 1939 te Rotterdam. Voor het bedrijf van zijn vader ging Leo na de dood van zijn vrouw enige tijd op zakenreis in de Verenigde Staten. Het was de bedoeling dat hij als oudste zoon in de toekomst het bedrijf zou overnemen.
 
Leo werd op 9 september 1940 ingeschreven in de gemeente Wageningen. Hij was daar bakkersleerling bij het Station voor Maalderij en Bakkerijen ging er de cursus vakonderwijs voor toekomstige bakkers volgen. Op 19 augustus 1941 vertrok hij naar Velp. Hier werkte hij enige tijd als bakkersknecht. In de loop van 1942 ging hij echter terug naar Rotterdam en vond daar werk in het Israëlitisch Oudeliedengesticht, waar zijn broer Reindert al werkte. Na een inval van de Duitsers werden de twee broers overgebracht naar de Joodse Schouwburg in Amsterdam werd. Na enige tijd kwam Reindert vrij en moest Leo blijven. Voor een Jood met een vervalst persoonsbewijs kenden de Duitsers geen genade. Leo werd op 12 december 1942 ingeschreven in kamp Westerbork. Op 16 februari 1943 ging hij op transport naar Auschwitz. Daar werd hij op 30 april 1943 vermoord.
 
 
FRITS
 
In het najaar van 1941 werd Frits Hillel van Hertzfeld (9 januari 1916 - 18 juni 1942) gearres­teerd. Frits was student aan de Rijkstuinbouwschool in Boskoop en woonde in het dorp bij een
hospita. In zijn vrije tijd speelde hij graag tennis bij de plaatselijke tennisvereniging. Op een dag toen een paar officieren van de Wehrmacht een partijtje tennis wilden spelen, bleek de tennisbaan gesloten te zijn. Zij verbraken echter het slot en begonnen in hun uniform te tennissen. Frits zag wat er gebeurde en sprak hen aan op hun gedrag. Het was immers verboden om met ijzer beslagen schoenen op de baan te komen. De reactie van de aangesproken officieren liet niet lang op zich wachten. Uit Rotterdam kwam de Sicherheitspolizei om twee bestuursleden van de Boskoopse tennisvereniging, de heren Dekens en Nawijn, te arresteren. De twee mannen werden naar Rotterdam overgebracht en daar anderhalve week vastgehouden. De tennisvereniging kreeg een boete opgelegd. Op 18 september 1941 haalden de Duitsers Frits op. Als reden voor zijn aanhouding werd ‘belediging’ opgegeven. Ze brachten hem naar gevangenis Haagse Veer in Rotterdam. Hij werd veroordeeld tot drie maanden werkkamp. Kort daarna, op 15 december 1941, ging Frits met een gevangenentransport naar concentratiekamp Neuengamme bij Hamburg. In het halve jaar dat hij wist te overleven kon hij nog wel een aantal brieven naar huis schrijven. Soms vroeg hij zijn dierbaren de groeten te doen aan iemand die al lang overleden was. Zo probeerde hij zijn familie duidelijk te maken dat het foute boel was in het kamp. De brieven die Frits vanuit Neuengamme naar huis schreef zijn te vinden in het Joods Historisch Museum in Amsterdam net als alle andere documenten die op hem en op de familie Hillel van Hertzfeld uit de oorlog betrekking hebben.
 
 
Frits is slachtoffer geworden van de actie 14f13. In juni 1942 kwam een ‘medische commissie’ naar het kamp om daar gevangenen te selecteren die te ziek of te verzwakt waren om te werken. De geselecteerden, waaronder 45 Nederlandse gevangenen, werden naar de Heil- und Pflegeanstalt Bernburg in Midden-Duitsland overgebracht en daar op 18 juni 1942 vergast. In die tijd werd de familie van de vermoorde nog in kennis gesteld van het overlijden. Op het formulier dat Betsij en Maurits kregen na het overlijden van hun zoon, stonden hartproblemen en chronische ontsteking van de nieren als doodsoorzaak vermeld. Tussen 1940 en 1943 werden in dit ‘psychiatrische ziekenhuis’ meer dan 14.000 geestelijk gehandicapten en zieke en verzwakte gevangenen uit verschillende concentratiekampen in de gaskamer vermoord.
 
 
REINDERT
 
Reindert (7 juni 1920 - 12 november 2007) had de landbouwschool in Deventer doorlopen. In de zomer van 1942 ging hij terug naar Rotterdam met zijn diploma op zak dat hij te danken had aan het doortastende optreden van zijn directeur. Die had er bij de Duitse autoriteiten met succes voor gepleit dat Reindert zijn opleiding af mocht maken tegen de Duitse verordeningen in.
 
 
Zijn persoonskaart van de Joodse Raad vermeldde dat hij op 15 juni 1942 als leerling-verpleger in het Israëlitisch Oudeliedengesticht aan de Claes de Vrieselaan in Rotterdam ging werken. De echte zorg werd echter gedaan door gediplomeerd personeel; Reindert mocht als jongste van het team de hele dag dweilen en poetsen. Om die dagelijkse geestdodende corvee te ontlopen koos hij voor de nachtdienst. Zijn broer Leo werkte inmiddels ook in deze instelling. Bij een overval door de Duitsers werden de twee broers opgepakt en na verhoor overgebracht naar de Joodse Schouwburg in Amsterdam. Leo ging naar Westerbork; Reindert werd vrijgelaten. Waarschijnlijk had zijn moeder ook in Amsterdam een invloedrijk netwerk.
 
 
Eind 1942 was Reindert dus op vrije voeten in Amsterdam. Hij ging niet terug naar Rotterdam, maar vond woonruimte in de Rijnstraat. Hij wendde zich tot de Joodse Raad en kreeg een baan op het personeelsbureau aan de Nieuwe Keizersgracht. Deze functie leverde hem een Sperre op die hem voorlopig vrijstelde van deportatie. Op kantoor werd Reindert door de Joodse Raad benaderd met de vraag of hij zijn ouders wilde uitnodigen naar Amsterdam te komen om met hun ervaring in hulpverlening voor de Joodse Raad in de hoofdstad te komen werken.
 
Joden mochten tegen die tijd zonder toestemming van de bezetter niet reizen of verhuizen. De toestemming die het echtpaar kreeg zal ongetwijfeld te maken hebben met het belangrijke werk dat Betsij voor de Joodse Raad in Rotterdam gedaan had. Maurits en Betsij mochten zelfs een paar meubels uit Rotterdam meenemen.
 
Het echtpaar ging aan het President Steijnplantsoen in Amsterdam-Oost wonen. In Amsterdam werd Betsij leidster van de huiszorg bij de Joodse Raad en lid van de Commissie Beheer, afdeling Kinderverzorging. Door haar verschillende functies waren zij en haar gezin voorlopig vrijgesteld van deportatie.
 
De kinderjuffrouw, juffrouw Buitendijk, verhuisde ook mee naar Amsterdam. Vreemd eigenlijk, want de Duitsers hadden bepaald dat Joden niet langer niet-Joden in dienst mochten hebben. Uiteindelijk is juffrouw Buitendijk opgepakt en naar kamp Vught overgebracht, omdat ze de meubels van Maurits en Betsy had bewaard. Jodenhulp dus.
 
 
Reindert en zijn ouders werden op 20 juni 1943 ingeschreven in kamp Westerbork. Die zondag had er in Amsterdam een grote razzia plaatsgevonden. Meer dan 5.500 Joden werden die dag opgepakt en naar Westerbork overgebracht. Reindert kreeg in het kamp de leiding over een afdeling van het ziekenhuis. Toevallig een week later had Reindert met een vriend uit Tiel afgesproken om te gaan onderduiken. De razzia gooide echter roet in het eten. Elke dinsdagochtend hielp Reindert bij de trein om ouderen en zieken in de veewagons met bestemming Auschwitz in het verse stro te leggen. Hij wist natuurlijk heel goed dat deze mensen volledig ongeschikt waren voor de ‘tewerkstelling’ en hij stond elke week weer doodsangsten uit met zo’n transport naar het onbekende mee te moeten als ziekenbegeleider. Reindert kreeg elke dag trouw het NRC-Handelsblad per post toegestuurd in het kamp. En Betsij kreeg speciaal verlof om terug naar Amsterdam te gaan om daar een ingrijpende operatie te ondergaan.
 
 
Het net om de Joodse Nederlanders werd steeds strakker getrokken en er waren niet veel mogelijkheden meer om aan deportatie te ontkomen. Daarom zal Betsij met al haar contacten ongetwijfeld alles op alles gezet hebben om met haar man en zoon op de Barneveldlijst terecht te komen. Toen de deportaties in juli 1942 begonnen had de Duitse bezetter de secretarissen-generaal in Den Haag de ruimte gegeven om een aantal voor de Nederlandse samenleving belangrijke Joodse mannen en vrouwen en hun gezinnen vrijstelling te geven van de ‘tewerkstelling’, als zij zich zouden neerleggen bij de deportatie van de Joodse Nederlanders en Duits-Joodse vluchtelingen. De Barneveldgroep bestond uit ongeveer 650 personen, waaronder rechters, professoren, industriëlen, kunstenaars en invloedrijke zakenlieden. Ze werden gehuisvest in en rondom het kasteel de Schaffelaar in Barneveld. Talloze mensen hadden er alles voor over om maar op die lijst gezet te worden. Meestal tevergeefs. Het gezin Hillel van Hertzfeld stond kennelijk in zo een hoog aanzien dat ze op 16 augustus 1943 alle drie op die felbegeerde Barneveldlijst werden gezet.
 
Op 18 september 1943 gingen ze naar Barneveld.
 
In het midden van 1943 woonden er officieel geen Joden meer in de provincie en ook in Amsterdam waren bijna alle Joden opgepakt en gedeporteerd. Het was de tijd waarin er in Amsterdam meedogenloos razzia’s plaatsvonden om de laatste Joden die zich nog in de stad ophielden op te pakken en weg te voeren. Ook de Joodse Raad en haar duizenden medewerkers moesten er aan geloven en werden naar Westerbork overgebracht. De Barneveldgroep volgde op 29 september 1943. Nog geen twee weken na hun vertrek waren de van Hertzfelden weer terug in Westerbork met de rest van de lijst.
 
Een jaar later, op 4 september 1944, gingen Betsij, Maurits en Reindert met een van de laatste transporten uit Westerbork op transport naar Theresiënstadt. Daar werden zij op 8 mei 1945 door de Russen bevrijd.
 
 
Nog geen twee jaar na de oorlog overleden Maurits en Betsij kort na elkaar. Het verdriet om hun twee zonen die niet uit de kampen terugkwamen zal ongetwijfeld meegespeeld hebben. Apathisch en uitermate verzwakt door alles wat ze hadden meegemaakt heeft Reindert hen tot hun dood verzorgd. Betsij’s kaart van de Joodse Raad vermeldde al dat ze weliswaar ‘goed flink’ was, maar ook dat haar gezondheids-toestand ‘zwak’ was. Hoewel ze niet behoorden tot een Joodse religieuze gemeenschap, vonden Betsij en Maurits toch hun laatste rustplaats op de Joodse begraafplaats in Rotterdam.
 
 
joodserfgoedrotterdam.nl
 
joodsmonument.nl
 
arolsen archieven
 
familie-archief
 
 
Bijlagen:
 
 
Brief 1                    24 december 1941
 
 
Lieve moeder en vader,
 
 
Twee dagen geleden ben ik hier aangekomen. Ik ben zeer gezond. Het gaat me goed. In de kantine kunnen we alles kopen, dus zend me geld per postwissel. U moet me schrijven volgens bovenstaand adres. Het gaat me goed. Groeten van uw zoon.
 
Zend me een paar nationalistische socialistische Zeitungen.
 
 
Brief 2                    1 März
 
 
Liebe Eltern,
 
 
Jetzt ist die zweite Mahle dass ich schreibe. Ihre Briefe van 19 und 29 Dezember habe ich 8 Januar empfangen. Ihr Schreiben von 10 Februar habe ich vorgestern bekommen. Auch die Geldscheine von RM 10 und RM 20 habe ich behalten. Nur Zeitungen habe ich nicht gesehen und vielleicht ist es besser wenn sie mir ein Abonnement auf die Deutsche Zeitung in der Niederlande schicken. Glücklig bin ich noch immer sehr gesund. So gesund wie ein Fisch. Es geht mir sehr gut und sie brauchen sich wirklich keine sorgen zu machen. Auch hier ist es kalt gewesen, aber es ist auch hier besser Wetter. Für die RM 30 habe ich sehr gute Einkaüfe in der Cantine getan. Ich hoffe diese Monat noch einen brief zu erhalten. Hertzliche Grüsse an Grossmutter, Brigitta, Brüder, Den Uyls und andern. Küsse.
 
Wie geht es mit Bruce?
 
 
Brief 3                    15 März
 
 
Liebe Eltern,
 
 
Lass ich anfangen mit ihnen für die monatliche RM 50 zu danken, welche ich in gute Ordnung empfangen habe. Weiter kann ich glücklich sagen dass ich noch immer sehr gesund bin und es geht mir dann auch sehr gut. Das Wetter ist hier sehr abwechselend. Die eine mahle friert es, nächste Tag ist es wieder Regen. Die letzten Briefe welche ich empfangen habe sind von 10 und 25 Februar. Wir können uns um 14 Tage schreiben und wir werden dann auch regelmässig contact haben. Die erste Mahle war es uns erlaubt in Holländisch zu schreiben. Jetzt sollen wir es jedenfalls in Deutsch tun. Bisher habe ich noch keine Zeitung empfangen, aber das wird auch wohl kommen.
 
Vergesse bestimmt nicht die Grüsse zu bringen an Suus und Thys und Ies von onkel Mark aus die Vansittardstraat 49B, wie geht es mit ihnen. Wie machen Leo und Reindert es. Grüsse auch andere Bekannte (onleesbaar)
 
Hertzliche Küsse (es war deutlicher um wieder in Druckschrift zu schreiben)
 
 
Brief 4                    Ongeveer 27 april 1942
 
 
Mutter, ich gratuliere ihnen mit ihrem Geburtstag. Nächstes Jahr bestimmt wieder zusammen. Ich bin schon ein wenig braun durch die sonne.
 
Grüsse alle Bekannten und Familie. Ein Kuss.
 
 
Ps: ich esse und schlafe hier immer gut. Mit der Zeitung bin ich sehr froh.
 
 
(De fouten in de brieven zijn origineel en niet gecorrigeerd K.V.)
Terug naar de inhoud